Alleen
Eigenlijk weet ik niet anders. Al zolang mijn herinnering terug reikt, heb ik mij alleen gevoeld, of in ieder geval anders, alsof ik van een andere planeet kwam. Terugkijkend: wat heb ik al niet geprobeerd om me een plaatsje te verwerven, gezien, gehoord, erkend te worden. En ergens bij te horen; in een groep een veilig ‘wij’ gevoel te creëren, als bescherming tegen de minder veilige ‘zij’, buiten die groep. Het verhaal daarover lijkt al wel verschillende levens te beslaan. En bovenal, wat heb ik mijn best gedaan! En waarin heb ik wel niet allemaal een houvast gezocht, je kunt het zo gek niet bedenken. De afgelopen 16 jaar stonden in het teken van houvast zoeken in bepaalde zaken, merken dat dit niet lukt en het dan vervolgens weer loslaten. September 2001 was een maand van persoonlijke crisis, waarin ik weer een aantal zaken losliet: mijn werk, mijn vrouw, ons huis. Nog steeds werk ik (veel), ben ik getrouwd, en wonen we in ons huis, maar vanuit een andere kwaliteit, ze bieden geen houvast meer, ik voel me leeg.
Ogenschijnlijk is het nog nooit zo goed met me gegaan als nu, leid ik ogenschijnlijk een burgerlijk leven en heb de zaken redelijk op orde, ook materieel. Daarvoor ben ik dankbaar, evenals voor mijn gezondheid en het feit dat mijn vrouw en ik goed over persoonlijke dingen en de individuele ontwikkelingen binnen ons proces kunnen praten.
Toch: ik voel me leeg. Ik sta op en laat de dag zich aan mij ontvouwen, zoals hij komt. Ik ontleen er zelden nog iets aan, positief noch negatief. Het gevoel van leegheid, zinloosheid en doelloosheid, apathie en onverschilligheid, neemt soms groteske vormen aan. Soms kan ik hieruit nog stukjes drama creëren die me een tijdelijk schijnhouvast bieden. Ik trek me steeds meer terug. Voor mijn gevoel ben ik soms akelig asociaal en besteed geen aandacht meer aan familie en vrienden. Vanuit een oud schuldgevoel kan ik me hierover soms nog druk maken, waarmee het gevoel van leegte weer wat opgevuld kan worden. Maar eigenlijk, van binnen, zegt het me niks, merk ik ook totaal geen behoefte aan sociale contacten te hebben. Soms gaat dit ook gepaard met teleurstelling of boosheid: ‘sodeflikker allemaal een eind op!’.
Ik ben steeds meer graag alleen. Dan is de leegheid en de apathie draaglijker. Wat heb ik al niet geprobeerd en waar heb ik al niet hulp gezocht? Nu weet ik: hulp krijg ik niet in dit proces. Het hoort kennelijk bij de menselijke ervaring om hier alleen door heen te gaan, de leegte te ervaren, de angst om te verdwijnen onder ogen te zien, de dood van het ego.
Steeds meer merk ik nu in mijn omgeving dat dit juist hetgeen is, waar iedereen zo bang voor is. Voor die angst van anderen, voel ik nu een groter mededogen. Vroeger trok ik veel aan mensen en confronteerde ik ze, om ze in beweging te krijgen. Als dat naar mijn gevoel niet snel genoeg ging vond ik die mensen maar slappelingen. Nu kijk ik daar anders tegenaan. Ik kan me goed voorstellen dat mensen niet zitten te wachten op een proces dat ik nu doormaak. Dat maakt me zachter.
Pas echt eenzaam ga ik me meestal voelen, wanneer ik onder mensen ben. Een voorbeeld: na een avond met veel gedachten en emoties en een woelige nacht besloot ik pas op het laatste moment het hierboven omschreven gevoel toch maar eens ‘in de groep te gooien’.
Om mezelf zo neer te zetten, kostte me veel moeite, ik voelde me gespannen, praatte hakkelend, kon niet direct de goede woorden vinden. Na mijn verhaal komen er van groepsgenoten dan direct oprecht goedbedoelde reacties: heb je dit al eens geprobeerd; heb je daar al eens aan gedacht; als je het nu zo eens probeert, etc. Kortom er worden me oplossingen aangereikt. Op dat moment bevestigt het echter alleen maar mijn gevoel van alleenheid: ik vroeg niet om hulp, ik wil alleen maar gehoord worden; zie mij! Wat voel ik me op zo’n moment verloren en verlaten. Ik verwijt die mensen echter niets. Ik begrijp, voel echter wel de beweegredenen van die ander om mij (zogenaamd) hulp aan te bieden. Datgene wat ik zeg roept denk ik onbewust veel angst op en dat probeert men met al die houvasten, die ik zelf al uitgeprobeerd heb, van zich af te houden. Hierover heb ik geen oordeel. Ik zie het. Iedereen heeft recht op zijn of haar proces.
In dit proces gehoord worden lukt ook al niet, dus ook hierin sta ik alleen. Het zei zo.
Als ik zo bezig ben dit onder woorden te brengen, denk ik onwillekeurig aan het proces van de Indiase Meester Shri Ramana Mahardj, die in zijn ontwikkeling op een bepaald moment ergens ging zitten en daar 20 jaar bleef zitten, zonder ook maar iets te doen of ook maar één woord te zeggen. Familieleden en buurtbewoners verzorgden hem. Staat dit mij ook te wachten? Misschien, al denk ik het niet, alleen al vanwege het feit dat de tijd nu zo anders is en de ontwikkelingen zoveel anders en sneller gaan. Het is echter een metafoor van datgene waarvoor ik bang ben. Waar is de Grote Trooster?
Is wat ik nu in mijn proces doormaak, datgene wat Meester Eckhart met ‘de donkere nacht van de ziel’ bedoelt? Wie zal het zeggen.
Krampachtig probeer ik me nog ergens aan vast te klampen of vluchtwegen te creëren, terwijl ik wel weet dat die illusie zijn. Ditzelfde geldt als iemand anders tegen mij zegt dat het wel goed komt. Verstandelijk weet ik dit misschien wel, maar mijn ego vertrouwt dit voor geen cent, ook al wordt het me honderdduizend keer verteld. ‘De glorie staat voor de deur’; jaja, dat zal wel. Ik (let wel ‘ik’) moet het nog maar zien. Het enige wat ik weet is dat alles illusie is, dat er geen houvasten zijn en dat ik alleen ben. Of is dit een (laatste) vereenzelviging?